Petronella Oortman bouwde haar poppenhuis in 1686 als een zinnebeeld voor het ideale burgerlijk leven. Een aanzicht van negen kamers over drie verdiepingen met precieze functies. Ruim een eeuw later bouwde Friedrich Schinkel een paviljoen in de tuinen van het paleis Charlottenburg. Een gelijkzijdige plattegrond van negen kamers. Ontdaan van de inrichting duiden alleen nog de wisselende verbindingen tussen de kamers op een mogelijk gebruik van het paviljoen. Het poppenhuis verenigt het aanzicht van Oortman en de rudimentaire plattegrond van Schinkel. Een architectonische vingeroefening in 3 x 3 x 3 kamers. Een herkenbaar huis in ons eigen huis: het poppenhuis zorgvuldig geconstrueerd meubelstuk. De wisselende verbindingen tussen kamers, vides, balkons en daklichten suggereren een hiërarchie of zelfs een enscenering. Maar een functionele bepaling ontbreekt. De kamers, elk uniek, zijn niets meer dan zichzelf.